IJsdikte

Bron: KNMI

Betekenis van de lijnen

  • De rode lijn is gebaseerd op berekeningen met het hoge resolutie ECMWF-model (16x16km)
  • De blauwe lijn is een herhaling van de berekening met een grover model van een lagere resolutie (32x32km).
  • De groene lijnen zijn op hun beurt de uitkomsten van 50 herhalingen met het lage resolutie model, waarbij bij iedere berekening verstoringen zijn aangebracht in de uitgangstoestand. Deze spreiding van de verschillende scenario’s (ensembleleden) geeft een indicatie van de betrouwbaarheid van de verwachtingen. Hoe kleiner de spreiding, dus hoe kleiner de verschillen tussen de verschillende uitkomsten, hoe betrouwbaarder de verwachtingen zijn.

IJsgroeimodel KNMI van belang voor de ijsmeesters van de Elfstedentocht
De vorming van natuurijs is een ingewikkeld proces, waarbij verschillende factoren een rol spelen. Temperaturen van onder het vriespunt staan niet altijd garant voor een stevige ijsvloer. Naast vorst zijn ook de volgende factoren van belang voor een goede ijsgroei:

  • Wind
  • Bewolking
  • Luchtvochtigheid
  • Stroming van het water
  • Ligging ten opzichte van de wind.

IJs kan alleen groeien doordat aan de onderzijde water bevriest, waarbij warmte vrijkomt. Deze moet door het ijsdek worden afgevoerd. Bij gelijke vorst zal een dikke ijsvloer trager aangroeien. Na het eerste ontstaan van ijs speelt de waterdiepte nauwelijks meer een rol, aldus het KNMI.

Om de groei van het ijs te bepalen, heeft het KNMI in de Bilt in de jaren tachtig van de vorige eeuw een ijsgroeimodel ontwikkeld. Op basis van de weersverwachtingen wordt de te verwachten ijsgroei in beeld gebracht. De ervaringen met dit model zijn goed, aldus Herman Wessels, een van de onderzoekers die betrokken is geweest bij de ontwikkeling van het ijsgroei-model. De berekende ijsdikten blijken hoogstens tien procent af te wijken van de gemeten ijsvloer.

Het ijsmodel is van grote waarde voor de ijsverenigingen en de ijsmeesters van de Vereniging De Friesche Elf Steden. Wessels maakt deel uit van een groepje mensen, dat het Elfstedenbestuur adviseert over het wel of niet laten doorgaan van de tocht.

Wessels deed eind jaren negentig van de vorige eeuw onderzoek naar de ijsbedekking in Fryslân gedurende de winters in de twintigste eeuw. Met het ijsgroeimodel kan niet alleen vooruit worden gekeken, maar is het ook mogelijk de dikte van het ijs in vroegere winters te berekenen.

De KNMI-onderzoeker stelde vast dat in de vorige eeuw op ruim drieduizend dagen een ijsvloer van twee centimeter of meer in de Friese vaarten en meren heeft gelegen. Dat komt overeen met een gemiddelde van bijna dertig dagen per jaar.

Wessels berekende ook de maximale ijsdikte in strenge winters van de vorige eeuw. Zo lag er in de winter van 1942 op sommige plaatsen meer dan een halve meter ijs in de vaarten. De winter van 1947 kwam tot 48 centimeter ijs en die van 1963 tot 42 centimeter. De laatste winter was zeer sneeuwrijk en dat was mede bepalend voor de ijsdikte.

De extreem lange winter van 1996, waarbij tot half maart ijs in de sloten lag, leverde in Fryslân een ijsdikte van 35 centimeter op. Toen echter geen Elfstedentocht: er waren teveel wakken in de route.

Een jaar later was het wel raak. Eind december 1996/begin januari 1997 vroor het kortstondig zo streng dat op 4 januari de Elfstedentocht al kon worden verreden. De winter van 1997 gaat echter niet de boeken in als streng. Het kan in december al erg koud worden. Extreem koud was het bijvoorbeeld in december 1933. Op 16 december van dat jaar werd de Elfstedentocht verreden. De gemiddelde temperatuur kwam in die maand uit op 2,1 graden.

Bron: Friesch Dagblad